Pers 2010

2010-1

  • “Het bad biedt waardevol werk van onderling sterk verschillende dichters.” (De Standaard, Luuk Gruwez, 4 juni 2010)
  • “Altijd weer een ontdekkingstocht.” (De Morgen, Paul Demets, 15 mei 2010)
  • Het Liegend Konijn volgt op de literaire graasweide onverdroten zijn eigen paden. Het vijftiende nummer, het eerste van de achtste jaargang, bevat 156 nieuwe gedichten van 27 dichters uit Nederland en Vlaanderen. Jozef Deleu, de grote rammelaar en bezieler van HLK, schrijft in zijn voorwoord dat hij het tijdschrift “open voor de diversiteit van de poëzie en met veel aandacht voor de inbreng van de opeenvolgende generaties” probeert samen te stellen. Daarom wil het blad “onverbeterlijk eigenzinnig blijven”, waardoor het blad “ontsnapt aan elke vorm van zelfvoldaanheid”. Wat Deleu daarmee bedoelt is nog duidelijker in zijn begeleidend schrijven: “de gebruikelijke zelfvoldaanheid van het literaire tijdschrift”. Een evenwichtige mix van gevestigd en aanstormend talent, zo kan dit nummer opnieuw worden samengevat. Onder anderen H.H. ter Balkt, Eva Gerlach, Lucas Hirsch, Anneke Brassinga, Geert Buelens, Piet Gerbrandy en Erik Spinoy versus Joost Baars, Lies Van Gasse, Y.M. Dangre en Vrouwkje Tuinman. De jonge Jan Geerts schrijft sterke dialectische hij/zij-variaties. Chrétien Breukers, de man achter de poëziesite De Contrabas, publiceert drie knappe gedichten over genesis en incarnatie, de als poëzievertaler gecontesteerde Hans Mirck brengt de liefdevolle cyclus ‘Onze vader’. Fleur Bourgonje evoqueert in de cyclus ‘De lichtstraat’ een pregant ziekenhuisbezoek. “Goede poëzie gaat altijd over iets. Over het leven in al zijn aspecten en hoe men het ervaart. De generaties volgen elkaar op, maar de manier waarop wordt geschreven, verandert voortdurend. Iedere generatie wil van voren af aan beginnen,” zo zei Deleu recent nog in Knack. Het Liegend Konijn is inderdaad op veel vlakken een rogue player: het verschijnt slechts tweemaal per jaar, het heeft een eenmansredactie, er is niets dan poëzie (met slechts de hoogstnodige biografische informatie), er is een willekeurige want alfabetische ordening, de poëtica staat zeer wijdbenig… Eigenlijk is het een tweejaarlijkse bloemlezing met nieuwe gedichten van allerlei strekking en intentie – ook al heeft Deleu nog steeds een voorkeur voor de goedgemaakte lyriek. Het geeft poëten kans wat afzonderlijke gedichten onder de aandacht te brengen (en er een bescheiden ereloon van te vangen), het biedt de lezer een zeer verscheiden staalkaart van de dichterlijke output van het moment. Iedereen tevreden. Welke literaire tijdschriften al dan niet zelfvoldaan zijn is absoluut een polemiekje waard, maar in elk geval is HLK dat niet. Een beter passend adjectief voor HLK is wellicht gewoon ‘gul’. (De papieren man, Hans Cottyn, 28 april 2010)
  • Al een hok vol.
    Jozef Deleu heeft weer dichtersnesten geroofd. Het resultaat: eens te meer een boeiende editie van Het Liegend Konijn. Nummer 15 al.
    Zou Jozef Deleu ‘Eureka’ hebben geroepen toen hij destijds Het Liegend Konijn bedacht? Een vreugdekreet, rondedansje, beetje borstgeklop: wie een zo geniaal eenvoudig opgevat literair tijdschrift aan zijn brein laat ontspruiten, mag er zich best toe laten verleiden.
    Voor wie HLK nog niet kent, vatten wij het nog even kort samen: om het half jaar pakt Deleu zijn mand en gaat hij rond in dichtersland om er verse poëzie-eieren te rapen. Die eieren worden onbeschilderd tentoongesteld: minimale bio- en bibliografische informatie. Geen geblaat, alleen wol. We praatten met Jozef Deleu over zijn Konijnen.
    – Hoe voelt u zich bij dit jubileumnummer van Het Liegend Konijn?
    Deleu: Na vijftien nummers ben ik niet ontevreden met het resultaat. Er hebben tot nu toe 198 dichters aan het tijdschrift meegewerkt. Het Liegend Konijn is een blad aan het worden waarvan ik bij de oprichting heb gedroomd: open voor nieuwe stemmen, zonder gevestigde waarden uit het oog te verliezen. Een tijdschrift waarin je nieuw werk van oudere en jongere dichters aantreft, Nederlandse en Vlaamse. Geen hokjes, geen vooringenomenheid en daardoor ook een blad dat risico’s neemt. In ieder nummer zijn er ontdekkingen te doen, en dat vind ik heel belangrijk.
    – Wat is, wat uw beleving betreft, het verschil tussen nummer 1 en nummer 15?
    Deleu: In het eerste nummer uit 2003, dat slechts 90 pagina’s telde, speelde ik sterk op veilig: werk van tien dichters, waarvan negen al ruim bekend waren, en één debuut. Ik bracht twee omvangrijke themanummers uit, die in een hoge oplage verschenen. Het gevolg was dat het blad in ruimere kring bekendheid kreeg. Aan het zopas verschenen 15de nummer hebben 27 dichters meegewerkt en het telt 232 bladzijden.
    – U citeert in uw inleiding Henk van der Waal, medeauteur van De kunst van het dichten: ‘Iedere generatie heeft zijn eigen manier van dichten’. De gedichten van de piepjonge Y.M. Dangre – hoe hij zich inleeft in een versleten huwelijk -, die hadden veertig jaar geleden geschreven kunnen zijn. Wat onderscheidt dan volgens u de huidige generatie van de vorige?
    Deleu: De thema’s waarover dichters het hebben, evolueren ongetwijfeld met de tijd, maar ze blijven au fond overwegend dezelfde: leven en dood en alles wat ertussen ligt. Ik citeer met instemming de dichter Henk van der Waal omdat ik mij kan vinden in zijn open visie.
    Goede poëzie gaat altijd over iets. Over het leven in al zijn aspecten en hoe men het ervaart. De generaties volgen elkaar op, maar de manier waarop wordt geschreven verandert voortdurend. Iedere generatie wil van voren af aan beginnen. Dat is het avontuur en dat maakt het zo boeiend. (Knack, Philip Hoorne, 13 april 2010)

2010-2

  • “Een fraaie bloemlezing.” (De Morgen, 20 oktober 2010)
  • “Van iedere dichter wordt een betrekkelijk groot aantal gedichten (tot tien stuks) opgenomen, vaak ondergebracht in cycli of althans in thematisch samenhangende reeksen. Zo krijgt de lezer een goede indruk van diens werk in wording, van stilistische ontwikkelingen of thematische verschuivingen van de dichter, van wat hij ongeveer van diens volgende bundel verwachten mag. Het Liegend Konijn heeft, ten slotte, een bijzonder fraaie vormgeving, sober maar elegant, die volledig in dienst staat van de poëzie: zwaar, stevig, helderwit papier, een harde kaft, een kalme bladspiegel met brede marges en een mooi lettertype. Geen pentekeningen, plaatjes of andere afleiding. Een vormgeving waardoor de poëzie het best tot haar recht komt. (…) Daar Het Liegend Konijn vrij omvangrijk is, en iedere editie bovendien lijkt te groeien (die van oktober 2009 bevatte 150 gedichten), vormt het min of meer een bloemlezing van nog niet eerder gepubliceerd dichtwerk: het biedt een dwarsdoorsnede van de hedendaagse, Nederlandstalige poëzie. Van dit nummer trof mij in het bijzonder de bijdrage van Mark Boog, die enkele meesterlijke gedichten leverde, die ongetwijfeld zullen plaatsnemen in zijn volgende bundel. Ze dragen onmiskenbaar zijn signatuur: de grote woorden; het archaïsche, wat plechtstatige, hier en daar zelfs Bijbelse taalgebruik; de oneliners; de (eigengereide, meanderende) ‘logica’ van de gedachtegang; de boodschap: het leven is ‘weinig’, bestendig geluk bestaat niet, er is geen (definitieve) geruststelling.” (Poëzierapport, Willem Thies, 1 november 2010)
  • “Het liegend konijn is geen gewoon poëzietijdschrift. Veel verantwoording van keuzes is er niet. De enige redacteur, Jozef Deleu, laat de dichters aan het woord en speelt zelf de rol van trendwatcher. Dat levert ook in deze aflevering weer enkele mooie verrassingen op. Het liegend konijn, dat zijn naam aan Paul Van Ostaijen dankt, is geen gewoon poëzietijdschrift. Het verschijnt maar twee keer per jaar, en wordt per aflevering lijviger. Maar wat het meest opvalt, is dat Jozef Deleu, de enige redacteur, te veel verantwoording wantrouwt. De dichters zelf hebben het voor het zeggen. Jongeren en ouderen, toegankelijken en hermetisch ingestelden, allen staan zij gedichten af waarvan het heet dat zij ‘uit het nest geroofd’ zijn. Deleu is met zijn Konijn de poëziegeschiedenis een stapje voor. Hij is een trendwatcher, en die trends zijn disparater dan ooit. Er bestaat geen zaligmakende poëtica meer. Le ridicule ne tue pas, maar de ouderwetse kansel vanwaarop poëticale zekerheden worden uitgegalmd, werkt al een paar decennia op de lachspieren van wie genoeg relativeringsvermogen heeft.
    Uiteraard komt niet enkel poëzie van topniveau aan bod. Maar regelrechte wansmaak is in de jongste aflevering niet te vinden. Je krijgt uiteenlopende dichters te lezen als Pim te Bokkel, Tom van de Voorde en Sylvie Marie, om het nu eens bij enkele jongeren te houden. Daarnaast staan in dit nummer heel wat fraaie gedichten van nobele onbekenden, zelfs van mensen die al een zekere leeftijd hebben en pas recent zijn gedebuteerd: Jan de Bruyn bijvoorbeeld, of Johanna Geels of Myrte Leffring, om maar enkelen te noemen. Daarnaast maakt het jongste nummer van Het liegend konijn duidelijk waarom Mark Boog een van de allerbeste dichters van het moment is, zowel vanwege de herkenbaarheid van zijn stijl als vanwege zijn naturel en vanzelfsprekende diepzinnigheid. Maar misschien zijn de meest geslaagde gedichten – tien stuks – van de hand van Ingmar Heytze. Te lang is Heytze het slachtoffer geweest van het vooroordeel dat populariteit en platitude noodzakelijkerwijs elkaars synoniem zijn. In Heytzes wereld worden normaliteit en abnormaliteit met elkaar geconfronteerd. Hoewel zijn toon onmiskenbaar Nederlands is, heerst er in zijn verzen ook een soort Belgische, surrealistische liefde voor het afwijkende. Daar moet Paul Van Ostaijens liegend konijn (uit een verhaal van 1926, waarnaar de bundel genoemd is, red.) soms vreselijk om lachen en huilen tegelijk: alsof het allemaal precies hetzelfde is. Maar ook angst regeert: ‘Achter elke voordeur/ huist een leven als een hond. Een dolle hond/ die bloed ruikt, dagen voor je komst.’ (De Standaard, Luuk Gruwez, 3 december 2010)
  • “Op dinsdag 19 oktober presenteren Jozef Deleu en deBuren het nieuwe, zestiende nummer van Het Liegend Konijn. Al meer dan acht jaar lang, inmiddels, gooit Jozef Deleu zijn ‘Liegend Konijn’ twee keer per jaar de openbaarheid in. Het “tijdschrift voor hedendaagse Nederlandstalige poëzie” bevat nog steeds alleen maar nieuwe gedichten, “uit het nest geroofd”, van grote namen en opkomend talent uit de Vlaamse en Nederlandse poëziewereld. Alleen al in kwantiteit levert dat telkens opnieuw een indrukwekkend werkstuk op. Zopas verscheen ‘Het Liegend Konijn 2010/2’, de zestiende aflevering alweer van het tijdschrift, en de cijfers spreken voor zich: 28 dichters stellen er hun werk in voor; in totaal bevat het nieuwe Konijn 191 gedichten. Deleu stelt zich tot doel niet een blad te maken voor één poëtica, maar telkens opnieuw een dwarsdoorsnede te brengen van de levende poëzie in Vlaanderen en Nederland. Zowel de oudste generatie (de negentigjarige Hubert van Herreweghen) als van de jongste (de 26-jarige stadsdichter van Nijmegen Jaap Robben) is in het nieuwe nummer vertegenwoordigd, net als de heel geschakeerde tussengeneratie van vijftigers, veertigers en dertigers. Poëtica’s mogen er lustig met elkaar botsen, tot meerdere eer en glorie van de Poëzie. Behalve Van Herreweghen staan er geen heel erg grote namen in het nummer, maar dat zegt niets over de kwaliteit. Enkele dichters die nog geen bundel publiceerden, leverden interessant en sterk werk aan: zo Jan De Bruyn, Maarten Embrechts, Myrte Leffring en Peter Tekelenburg. Wat de Vlaamse dichters betreft, is het een prettig weerzien met Ruth Lasters, Sylvie Marie en Tom Van de Voorde, die elk één bundel hebben uitgebracht en tonen dat ze nog meer fraais in de vingers hebben. Bart Moeyaert brengt een mooie reeks gedichten “voor de nacht”. Maar hét absolute hoogtepunt van dit Konijn is de ontstellende reeks ‘En tuchtig ons’ van de Nederlander Mark Boog, die eerder dit jaar al de krachtige bundel ‘Er moet sprake zijn van een misverstand’ uitbracht. In “Verder niets” en in de andere gedichten van deze reeks munt hij in uit in pijnlijk realisme:

Onthechting is altijd vals, zegt de onthechte man
Hij heeft gelijk.
Verder is er niets te zeggen.

Of toch? Er is altijd wat te zeggen
voor gewoon maar doorgaan,
de schrale plekken vrolijk negerend –

de plekken bij de slapen, veroorzaakt door het tuig
waaraan de oogkleppen, waaraan het bit,
waarop de felgekleurde veer die wuift.

Vrolijk negerend! Zo gaan wij door het leven,
zo gaan wij voor elkaar
door het vrolijke leven.

– Mark Boog –

(Knack, Bart Van der Straeten, 18 oktober 2010)

Knipsels en media