Op de achterflap van Het Liegend Konijn vindt u een tekst van Paul van Ostaijen uit “Diergaarde voor kinderen van nu” (Eerste reeks, in “Vlaamsche Arbeid”, juni-juli 1926).
“Lang heeft het konijn de lach gezocht. Zo zielsgraag had het konijn gekend de luide lach. Waarom het de lach zo graag had gekend, weet ik niet. Zo iets kan men niet weten. Het konijn heeft de lach niet gevonden. Maar het was de lach zeer nabij. Dat het het geheim van de lach zo nabij was,weet het konijn niet. Vlak vóór de lach hield de kennis van het konijn halt. Daar vond het in plaats van de lach die het zocht, de verwondering die het niet zocht. Dit nu is iets wat buiten het begrijpen van het konijn valt:hoe je in plaats van het gezochte iets anders vindt. Daarom verwondert het konijn zich zeer om de verwondering. En daar het met deze verwondering geen blijf weet, toont het konijn zich voortdurend verwonderd, gans onbeholpen. Het weet zelf niet hoe verwonderd het is. Uit zijn verwondering groeide zijn nieuwsgierigheid. Doch van huize uit droeg het de vrees mee. Nu weet het konijn niet goed welke zelf-raad te volgen:óf de ras-vrees óf de nieuwsgierigheid die,in de wereld van het konijn, alreeds een beschavingsverschijnsel is. Alleen waar licht gloeit in de nacht, wordt de beschaving te sterk en werpt het konijn zich roekeloos in zijn ondergang. Het duurt nog wel een tijd alvoor het konijn zal geleerd hebben in dit geval te luisteren naar de stem van het ras, van de vrees. Dan komt het konijn tot het nuanceren zijner nieuwsgierigheid. Dit echter geschiedt nog zo spoedig niet. De stropers met de lichtbak mogen gerust zijn. Het konijn leert slecht.”