Presentatie 2013

Het Liegend Konijn 2013-1

Nummer 2013-1 van Het Liegend Konijn werd op zaterdag 27 april te 14.30 uur voorgesteld in het Poëziecentrum, Gent. Op het programma stonden:

  • Piet Gerbrandy maakte een balans op van Tien jaar Het Liegend Konijn.
  • Jozef Deleu gaf toelichting bij de toekomstplannen van het tijdschrift.
  • Ellen Deckwitz, Jo Govaerts en Anton Korteweg lazen voor uit het eerste nummer van 2013.

Dienstbaar aan wat er klinkt
– een balans door Piet Gerbrandy –

Net als konijnen liegen dichters de waarheid, althans dat beweren zij zelf, en waar een leugenaar zich op zijn leugens beroemt moet men op zijn hoede zijn. In een van de eerste poëticale passages uit de Europese literatuur vertelt de Boiotiër Hesiodos (7e eeuw vC) hoe hij op de Helikon zijn schapen weidde, toen hij werd aangesproken door de Muzen, dochters van Zeus. De dames vallen, als we de dichter mogen geloven, met de deur in huis:

Boerse herders, tuig van de richel, vraatzuchtige penzen,
zeker, wij kennen ontelbare leugens die lijken op waarheid,
maar wij kunnen, indien we dat willen, ook zingen wat waar is.

Niets wijst erop dat Hesiodos op deze mededeling zat te wachten, en wat hij ermee moet aanvangen blijft impliciet. Vervolgens overhandigen de Muzen hem de tak van een laurier en zij blazen hem een goddelijke stem in, zodat hij in staat is te zingen over wat komt en wat geweest is, maar vooral om de lof van de Muzen zelf te verkondigen. Maar, zo onderbreekt Hesiodos zijn verslag, wat sta ik hier te bazelen over eiken en rotsen? Aan het werk! Meteen daarna begint zijn duizend verzen tellende Theogonie, een van A tot Z gelogen lied over de genealogie van de godenwereld.
Aan het begin van de Europese literatuur staat dus een tekst die zijn autoriteit ontleent aan Muzen die persoonlijk verklaren hoogst bedreven te zijn in de kunst van het liegen. En de Theogonie mag in letterlijke zin een verzameling krankzinnige verhalen zijn, het gedicht heeft wel degelijk de ambitie alles wat er in de wereld toe doet en wat wij niet begrijpen op een rijtje te zetten, van het ontstaan van de kosmos tot de alomvattende macht van Aphrodite. Megalomane drang naar volledigheid komt tot uitdrukking in een amechtig voortdenderende reeks fragmenten, erotiek en moordzucht gaan gelijk op, pompeuze pretentie onderstreept zichzelf in dit vreemde gedicht met vileine ironie en zelfspot. Kortom, de poëzie is meteen waar ze wezen moet.
Toen Jozef Deleu tien jaar geleden zijn nieuwe tijdschrift lanceerde, heb ik hem in stilte voor gek verklaard. Hoe kun je nu in een cultureel klimaat dat gekenmerkt wordt door schaamteloze en lelijke commercie, door nieuwe media die het vermogen tot concentratie doelbewust lijken af te breken en door de stelselmatige vernietiging van grondig onderwijs, een periodiek oprichten dat zich exclusief richt op de meest esoterische aller kunsten? Bovendien bestonden er in 2003 al twee tijdschriften die uitsluitend aan poëzie gewijd waren, de Poëziekrant (sinds 1976) en Awater (sinds 2002). Het eerste nummer van Het Liegend Konijn, verschenen in april 2003, overtuigde me in eerste instantie maar matig. Negen gerenommeerde dichters waaraan je je geen buil kon vallen, één debutant die reeds bekendheid genoot als prozaïst, waarom zou dat iets toevoegen aan het landschap van de Nederlandstalige poëzie? En dan was er ook nog die raadselachtige naam, die niet veel goeds voorspelde en – veelzeggend genoeg – niet werd toegelicht door het sprookje van Paul van Ostaijen dat tot op de dag van vandaag op het omslag prijkt. Ik begreep niet wat Deleu hiermee wilde, anders dan het invullen van de zeeën aan vrije tijd die hem als gepensioneerde cultuurpaus ten deel waren gevallen.
Maar ik vergiste mij. Het Liegend Konijn is niet alleen binnen korte tijd publicitair een doorslaand succes geworden, ook dat eerste nummer bevatte al de kern van alles waar Deleu voor staat.
Om te beginnen laat de tekst van Van Ostaijen zien dat er een duivelse dialectiek bestaat tussen natuur en cultuur, tussen genetisch bepaalde driften en gedragingen enerzijds, en aangeleerde, verworven eigenschappen anderzijds, waarbij men door intellectuele en spirituele behoeften te cultiveren het gevaar loopt de vereisten van het o zo sterfelijk vlees te veronachtzamen. Van Ostaijens konijn, dat aanvankelijk op zoek was naar de lach, weet zich geen raad met zijn verwondering, die een vorm van beschaving is, en heeft daardoor de neiging roekeloos zijn ondergang tegemoet te gaan. ‘Het duurt nog wel een tijd’, zegt de dichter, ‘alvoor het konijn zal geleerd hebben […] te luisteren naar de stem van het ras, van de vrees. Dan komt het konijn tot het nuanceren zijner nieuwsgierigheid.’
De spanning tussen dood en onsterfelijkheid, tussen lichaam en ziel, tussen bloed en metafysica die de basis van alle poëzie vormt, is in het eerste nummer van Het Liegend Konijn al volop aanwezig, bijvoorbeeld in twee gedichten van Rutger Kopland en Menno Wigman. Naar aanleiding van werk van Roger Raveel schrijft Kopland, in wat een van de beste reeksen uit zijn voorlaatste bundel zou worden, het volgende:

Zoals je tijdens het denken kunt weten
dat je aan niets denkt

en zoals je tijdens het kijken kunt zien
dat je niets ziet

zo kunnen er in zijn afbeeldingen gaten vallen
in een weiland een mens een huis

witte gaten waarin je ziet dat we van de dingen
niet weten hoe ze zijn

ziet dat de wereld een gat is
een wit gat

zo wil ik dat gedichten de gaten laten zien in
de taal waar voor de dingen geen plek is

Deze verstilde theologia negativa, als ik het zo mag noemen, contrasteert sterk met het gedicht ‘Lichaam, mijn lichaam’ van Wigman, dat de volgende regels bevat:

Lichaam, mijn lichaam, hoeveel handen
van hoeveel vreemden kreeg je op je af?

Ooit was de dood een klamme kappershand.
Toen kwam de vrieskou van een stethoscoop.

[…]

En dan die metro’s met dat drukke vlees,
dat restvolk dat als vissen langs je gleed

[…]

eerste kamers en verliefde lakens,
de lente die het in ons werd. Want wij

zijn bang. En angst duurt soms een lichaam lang.
Straks lig ik daar en wordt mijn haar gekamd.

Met Van Ostaijen in de hand kunnen we ons afvragen wie hier het verstandigste konijn is, Kopland of Wigman, maar dat hun leugens waarheid behelzen lijkt me evident.
Dat Het Liegend Konijn gedichten uit het nest rooft, zoals het programma van meet af aan luidt, is op zichzelf niets opmerkelijks. Alle literaire tijdschriften plaatsen gedichten die nog niet eerder gepubliceerd werden. Wat dit tijdschrift uitzonderlijk maakt is, afgezien van de afwezigheid van verhalend of beschouwend proza, de uitgestrektheid van zijn territorium. Na het eerste, nog wat veilige, nummer is Deleu erin geslaagd niet alleen ieder die er in de Nederlandstalige poëzie toe doet aan zich te binden, maar heeft hij ook menigeen de gelegenheid gegeven in zijn blad te debuteren. Ieder nummer bevat werk van nieuwkomers, dat moeiteloos overeind blijft naast gedichten van vitale veteranen als Hubert van Herreweghe (1920) en Leo Vroman (1915).
Die verscheidenheid is helemaal de verdienste van Jozef. Natuurlijk, tijdens de decennia die hij doorbracht bij het door hem opgerichte Ons Erfdeel heeft hij een ontzagwekkend netwerk opgebouwd, maar dat is nog geen garantie voor een goed en relevant tijdschrift. Het geheim van het succes schuilt in de persoonlijkheid van de redacteur zelf. Wanneer Jozef je iets verzoekt is het domweg onmogelijk te weigeren, want van zijn welbespraakte beminnelijkheid gaat een onverbiddelijke autoriteit uit. Toen hij mij vroeg hier vandaag het woord te voeren, kwam het eenvoudig niet in mij op dat ik ook nee zou kunnen zeggen. Deleu roept, en je komt, zo simpel is het.
Dat het territorium van het konijn zo groot is, betekent niet dat zomaar Jan en Alleman in het tijdschrift terecht kan, want Deleu heeft een feilloos instinct voor kwaliteit. Er is plaats voor vernieuwing en experiment, voor humor en gekte, maar vóór alles draagt Het Liegend Konijn een ideaal van humaniteit uit. In april 2012 schreef Deleu in zijn inleiding het volgende:

Diversiteit en respect voor zeer uiteenlopende poëtica’s liggen aan de basis van een unieke mix waardoor ieder nummer van dit blad een kleurrijke waaier biedt van onze hedendaagde poëzie. […] Gedichten zijn minder dan ooit zachtmoedige versjes waarin een beetje getreurd wordt om een of ander verlies. Dichters zijn ongeremder dan vroeger, misschien ook eenzelviger, doordat de maatschappij ondanks al haar zogenaamde openheid, zo dwingend neigt naar oppervlakkigheid en stuitend consumentisme. Denkend aan dichters weten velen er geen raad mee omdat zij de inspanning niet meer kunnen of willen opbrengen om binnen te treden in de wereld van de poëzie. Toch biedt die wereld in taal door dat bij uitstek menselijke en dus onvolmaakte medium inzicht, diepgang en herkenning.

De missie van Het Liegend Konijn is geen geringe. Deze institutie, want zo mag je het blad wel noemen, staat voor de waardigheid van de menselijke beschaving, hoewel ze zich terdege realiseert dat woorden soms hun eigen gang gaan, zonder dat de dichters er veel greep op hebben. In datzelfde nummer van april 2012 schrijft Hubert van Herreweghe, naar aanleiding van een zin die hem schijnbaar vanuit het niets werd geopenbaard:

Zo zijn er woorden aan de leg
zonder dat ik iets zie of zeg:
een ritseling en het was weg.

’t Woord met gevorkte tong
dat zo vals lacht,
vertelt ’t geziene aan de andere machten.

Dat het woord tot op zekere hoogte onbetrouwbaar is, geeft dichters echter geen vrijbrief de betekenis vaarwel te zeggen en de ijzige leegte te omarmen. Weinigen hebben dat pregnanter onder woorden gebracht dan H.H. ter Balkt, die in het jubileumnummer van januari 2007 krachtig stelling neemt tegen modernistisch en postmodernistisch nihilisme, maar ook tegen pretentieuze orakeltaal en swingende popularisering:

Bedenk, Poëzie, alles begon met jou
en de leegte was nooit jouw paleis:
de uitgeblazen ruimte, de ijzige kou,
de augurenhal niet noch de danshal.

Alles is met poëzie begonnen. Daarom vangt Hesiodos zijn Theogonie aan met een lofzang op de Muzen, en wel in de volgende bewoordingen:

Vangen wij aan met u, o Muzen, die op de Olympos
zingend het grote denken van vader Zeus doen genieten,
gewagend van alles wat is, wat zijn zal en wat geweest is,
dienstbaar aan wat er klinkt.

Dienstbaar aan wat er klinkt. Als Het Liegend Konijn iets is, is het dat.

Piet Gerbrandy, n.a.v. tien jaar Het Liegend Konijn, Gent, 27 april 2013.

Het Liegend Konijn 2013-2

Nummer 2013-2 van Het Liegend Konijn werd op zondag 6 oktober te 10.30 uur voorgesteld in ’t Schippershof, Menen.